“Het huis trilde nog na toen ik de deur achter me had dichtgetrokken, alsof het rilde van de gedachte dat ik iets deed wat eigenlijk niet mocht.”
Die keer dat ik het coronavirus eigenhandig versloeg
Mijn naam is Wim Jacobs en ik heb nogal het een en ander meegemaakt in mijn leven. U zult het gros van mijn verhalen niet geloven. Toch zal ik trachten u te overtuigen van mijn eerlijkheid. Alles wat ik vertel heb ik echt meegemaakt. Ik denk dat u het verhaal dat ik u nu ga vertellen wel geloven zult, omdat hetgeen waarover het gaat zich nog niet zo lang geleden heeft afgespeeld.
*
Langzaam maar zeker nam het coronavirus de wereld over. Land na land sloot de grenzen, steeds meer minister-presidenten, koningen en koninginnen spraken hun land toe, riepen hun volk op om thuis te blijven en alleen nog de straten te trotseren om boodschappen te doen – oftewel: kijken of het toiletpapier alweer bijgevuld was.
Ook ik zat thuis. Degenen die mij kennen weten dat ik niet te pruimen ben als ik te lang thuis zit, dat ik doorgaans niet langer dan twee uur achter elkaar stil kan zitten. Het duurde dan ook niet lang voor ik – tegen de adviezen en inmiddels opgestelde wetten in – opsprong uit mijn stoel, mijn schoenen aantrok en vertrok. Het huis trilde nog na toen ik de deur achter me had dichtgetrokken, alsof het rilde van de gedachte dat ik iets deed wat eigenlijk niet mocht. Maar goed, ikzelf heb daar mijn hele leven al weinig moeite mee gehad.
Op straat was het stil. Ik woonde in een dorp en ik dacht altijd dat ik uit de stad verhuisd was om de rust op te zoeken. Echter blijkt er alleen maar een virus nodig te zijn voor een rustige wandeling: de wegen, stoeppaden en speeltuinen waren verlaten. Heel af en toe – zo ongeveer elke tien minuten – verscheen er een loze auto op de weg, rijdend richting de enige supermarkt die nog geforceerd werd om open te blijven.
Het was lastig om op sommige momenten niet te doen alsof ik in een film zat: Wim Jacobs, alleen op de wereld, op avontuur om in zijn eentje de wereld te ontdoen van het coronavirus. Natuurlijk is dat uiteindelijk ook hetgeen dat ik die middag gedaan heb, maar hoe kon ik dat weten terwijl ik moederziel alleen over straat liep?
Omdat ik zoals vaker in gedachten verzonken was, merkte ik niet dat ik gestaag verder verwijderd raakte van mijn huis. Ik verliet mijn dorp en kwam in het Nederlandse niemandsland: de opvulling tussen de centra van de dorpen, de weilanden en boerderijen. Ik liep over een smal weggetje, overdekt door rijden bomen die aan beide zijden van de straat stonden. De zonnestralen vielen tussen de bladeren door en even was het lastig om me voor te stellen dat de wereld zich bevond in een corona-nachtmerrie.
Een enorme schaduw die over een weiland rechts van me voorbij gleed haalde me uit mijn dagdroom. Ik kon niet precies uitmaken wat het was. Ik wist alleen dat het groot en dik was en dat het zich langzaam voortbewoog. Ook de bomen blokkeerden deels het zicht, dus ik besloot een kijkje van dichterbij te nemen.
Ik liep tussen de bomen door, sprong over een klein slootje heen en stapte het weiland op. Ondanks dat ik nooit had kunnen weten wat het was, wist ik het meteen toen ik het ding zag, er was geen twijfel over mogelijk. Hoewel hetgeen dat ik zag me waarschijnlijk bang had moeten maken, barstte ik in lachen uit. Want wat bleek: doordat iedereen thuis moest blijven hadden alle restjes corona op straat de tijd gehad om naar elkaar toe te kruipen en samen te klonteren, met als resultaat dit enorme – en enorm lompe – coronamonster: een vadsige groene brij, dat iets weghad van een snottebel met obesitas.
Het monster had mijn schaterlachje gehoord, want ineens had het zich mijn kant opgedraaid. Hoewel het niet echt een gezicht had, zaten er op de plekken waar normaal gesproken de ogen en mond hadden moeten zitten drie diepe holtes. Volgens mij staarde het naar me.
‘Waarom lacht u nou?’ vroeg het.
Ik keek op. ‘Ik… sorry… – wacht, spreek je Nederlands?’
‘Uiteraard! Een virus neemt de taal over van de lichamen waarin het leeft. Ik dacht dat de mens dat onderhand wel zou weten.’
‘Dus we kunnen gewoon met je praten?’
‘Welja, dat bent u nu toch aan het doen?’
‘Goed punt. Nou, dan zou ik je eigenlijk willen vragen om hiermee te stoppen.’
Ik was inmiddels naar het monster toegelopen; van een afstand was dit grommende ding nogal lastig te verstaan.
‘Stoppen met wat?’
‘Met wat je aan het doen bent. Alles. Het vernietigen van mens en maatschappij en zo. Ik weet niet of je het merkt, maar je hebt er best een teringbende van gemaakt.’
‘Dus eigenlijk vraagt u mij te stoppen met leven en gewoon maar zelfmoord te plegen?’
Ik dacht even na. ‘Ja. Eigenlijk wel ja.’
‘Sorry, maar dat ga ik niet doen.’
‘Oh. En nu?’
‘Geen idee.’
‘Lekker dan. Schieten we weinig mee op.’
‘Het spijt me, meneer.’
‘Ach, het geeft niet. Het is misschien ook best veel gevraagd van iemand om zomaar even uit het niets zelfmoord te plegen. Ik ben echter wel nieuwsgierig nu. Wat ben je precies?’
‘Koning van het virus. Als ik sterf, sterft het hele coronavirus ook.’
‘Waarom draag je dan geen kroon? Het zit zelfs in je naam.’
‘Daar heb ik eigenlijk helemaal niet aan gedacht.’
‘Zonde. Gemiste kans.’
Het gesprek viel stil.
Het was lente en dat voelde ik. Ik stond tegenover het monster te bedenken hoe ik dit dode gesprek weer een beetje levend kon krijgen, toen de lente begon te kriebelen in mijn neus. Voor ik het wist nieste ik recht in het ‘gezicht’ van het coronamonster en vloog het snot alle kanten op.
Het monster dook geschrokken achteruit.
‘Wat doet u nu?’ vroeg het.
‘Sorry, moest niesen. Zeggen jullie nooit “gezondheid” of zo? Onbesch- is er iets?’
Het monster leek langzaam ineen te zakken. ‘Ik…’ stamelde het, ‘ik kan niet tegen snot.’
En dat was dat. Het coronamonster viel op de grond, brokkelde uit elkaar en werd opgeslokt door de aarde. Waar nog geen tien seconde geleden een enorme snottebel stond, stond nu niets meer. Het was over. ‘Zo, dat is ook weer opgelost,’ zei ik en begon strompelend aan mijn weg terug naar huis, om uit te rusten van een lange dag.