“We spelen net zolang tot hij plotseling stopt en zonder er moeite voor te doen het balletje voorbij laat stuiteren, waarna hij zegt, alsof hij een driedubbele moord opbiecht: ‘Er zitten helemaal geen vissen in het water’. En volgens mij begrijp ik waarom hij dat zegt, want vissen gaat natuurlijk niet om het vangen, maar om de tijd die je spendeert terwijl je vist.”
De visser
Ik zit en ik staar aan mijn kant van het water naar mijn hengel, niet eens naar de dobber die voorzichtig danst op de golfjes van de beek. Aan de andere kant van het water – waar ik niet mag komen – is het nu nog stil, maar straks zullen er auto’s langskomen en mensen uitstappen, er zal met tassen naar kamers worden gesleept en over niet al te lange tijd zullen er laptops tevoorschijn worden getoverd en wordt de stilte gevuld met eindeloos getik op het toetsenbord.
Dat weet ik, omdat ik hier vorig jaar ook al was. Om te vissen, natuurlijk, maar tijdens het vissen heb je ook heel veel tijd om te zitten en te kijken. Ik zag mensen af en aan lopen met volgeschreven A4’tjes, met mijn verrekijker zag ik ze eindeloos staren naar schermen, ik hoorde gelach en geschreeuw en muziek. Achteraf ben ik op mijn personal computer op het internet gegaan om te kijken wat ik die week nou eigenlijk had gezien en ik weet het nog steeds niet helemaal zeker, maar volgens mij schrijven ze verhalen. Ik wist niet eens dat dat kon, zelf verhalen schrijven. Ik dacht dat je die altijd gewoon kocht in een boekhandel.
Toch leek het me wel wat, zelf zo’n verhaal schrijven. En daarom zit ik hier nu te staren naar de overkant van het water, waar de tafels langzaam worden gevuld met mensen en laptops en waar de avond langzaam valt. Ik blijf zitten tot ik mijn dobber niet eens meer kan onderscheiden van het water. Als ik heel goed luister en mijn adem in houd hoor ik een van de begeleiders praten, waarvan ik nu weet dat dat een redacteur is omdat ik dat heb opgezocht. Zo klinkt dus een redacteur, denk ik bij mezelf. Ze zegt dat er nog nooit een verhaal over een visser is geschreven en dat snap ik, want als je jong bent en je stem wil laten horen ga je niet over een visser schrijven die alleen maar naar een dobber staart, maar ergens hoop ik dat dit jaar de eerste keer zal worden. Met die gedachte in mijn achterhoofd pak ik mijn spullen in en vertrek naar mijn tent op de camping, waar ik waarschijnlijk niet zal gaan kunnen slapen. Deels door de muggen, deels doordat ik niet kan stoppen met denken aan alle vissen die ik morgen weer eens niet ga vangen.
*
Er zit daar aan de andere kant van het water een man naar ons te staren. Zelf zit ik aan het hoekje van een tafel in de schaduw terwijl de rest als een gek rondom de tafeltennistafel rent en dus heb ik goed zicht op zijn vissershoed die strak om zijn hoofd geklemd zit en de zon uit zijn ogen houdt, op de kaplaarzen die rijken tot aan zijn kuiten en het water op afstand houden. Eigenlijk lijkt de hele outfit ervoor gemaakt dat hij, als hij door een windvlaag of een sterke vis die aan zijn hengel trekt in het water valt, nog steeds helemaal droog uit het beekje zou kunnen klimmen.
Zijn dobber is al een paar keer onder water gegaan, maar daar lijkt hij niets van te merken. Gisteren zat hij er ook al zonder op te letten, maar toen dacht ik dat hij misschien overrompeld was door deze nieuwe groep mensen die ineens tegenover zijn stek was komen te zitten. Een van de redacteuren had hem gisteren zelfs nog aangewezen en gezegd dat er nog nooit iemand een verhaal over een visser had geschreven. Misschien heeft hij het gehoord en heeft dit alles ervoor gezorgd dat hij zijn aandacht niet bij de dobber kon houden, maar vandaag zou er geen reden meer voor hem moeten zijn om ons zijn aandacht te geven en de vissen aan zich voorbij te laten gaan.
Toch blijft zijn blik op ons gericht en niemand lijkt dat echt te merken. Blijkbaar ben ik de enige die hem ziet, of in ieder geval de enige die door zijn gestaar in de verleiding wordt gebracht om terug te staren. Hoe langer ik naar hem kijk en hij naar ons, begin ik me steeds meer af te vragen hoe het kan dat er nog niemand is geweest die over deze man een verhaal heeft geschreven. Het kan niet zo zijn dat er geen verhaal in zit. Ja, het klopt dat hij alleen maar op een stoeltje zit en naar een hengel staart, maar dat kan, dat mag niet alles zijn.
*
Vandaag ga ik voor het eerst in mijn leven iets schrijven in het notitieboekje dat ik nu al zo’n twintig jaar bij me draag. Het ziet er van buiten uit alsof het van binnen helemaal volgeschreven zou moeten zijn, maar toch zijn alle pagina’s nog helemaal leeg. Ik weet niet zo goed waarom. Misschien heb ik in al die jaren dat ik op deze planeet rond heb gelopen gewoon nog nooit iets echt noemenswaardigs meegemaakt.
Wanneer het jong talent naar buiten komt om tegenover de schrijver te gaan zitten haal ook ik het boekje uit mijn zak en sla het open. Ik hoor gelach en geklap en hoewel ik mezelf er net op tijd van kan weerhouden om mee te klappen kan ik een glimlach niet onderdrukken, terwijl ik niet eens weet wat er dan precies zo grappig zou moeten zijn.
Dan wordt het stil. Dat zou moeten betekenen dat de schrijver nu aan het woord is, maar blijkbaar draagt zijn stem niet tot over het water. Met mijn notitieboekje opengeslagen en mijn pen in de aanslag buig ik voorover om ook maar elke vorm van wat lijkt op de schaduw van het kleinste woord te kunnen overnemen, maar voor ik het weet verlies ik mijn evenwicht en val ik met een plons in het beekje.
Ik kan moeilijk beoordelen of het water vuiler is dan het koud is of andersom, maar eigenlijk boeit dat ook niet. Ik weet alleen dat er van het notitieboekje in mijn handen straks niets meer over zal zijn en dat ik zo snel mogelijk uit het water moet komen. Na wat voelt als een kwartier te hebben gesparteld wil het me niet lukken om er aan mijn kant weer uit te klimmen, dus zwem ik naar de verboden overkant waar ik al zuchtend en puffend uit het water klauter.
Niemand kijkt naar me. Hier sta ik dan, drijfnat en met niets dan een laag hekje tussen mij en de anderen in, en toch is er van de hele groep mensen niemand die mij ziet staan. Ik kijk naar het notitieboekje in mijn hand. Als er inkt op het papier had gestaan zou dat nu onleesbaar zijn geweest, en hoewel ik die gedachte in mijn hoofd prop om mezelf op te vrolijken, merk ik dat ik er eigenlijk alleen maar de neiging van krijg om ervan te gaan huilen.
*
Volgens mij begin ik gek te worden; ik zie de visser op plekken waar anderen hem niet lijken te zien. Gisteren zag ik hem bijvoorbeeld drijfnat aan de andere kant van het hek staan. Even keek hij naar ons, met een blik alsof hij een grap had gemaakt waar niemand om moest lachen. Toen liet hij iets dat leek op een klein boekje in het gras vallen en slenterde hij met zijn hoofd gebogen van het terrein af.
Op de groepsfoto die we maakten stond hij ook, helemaal achteraan, maar ik heb niemand horen zeggen dat er een vreemde man op de foto stond. De visser was juist de eerste die ik zag toen ik naar de foto keek. Zijn kin was lichtjes omhooggericht en ik denk dat zijn lach er daarom ook een beetje uitziet alsof er net een tandarts aan hem heeft gevraagd of hij even zijn gebit kon laten zien.
En nu staat hij tegenover me, aan de andere kant van de pingpongtafel. Net stond ik hier nog alleen; ik had de helft van de tafel omhoog gezet zodat ik ook iemand had om tegen te spelen. Dat dat dan een tafel was in plaats van een mens maakte me niet zoveel uit.
Toen ik ongeveer twintig minuten bezig was hoorde ik gestommel naast me en toen ik opzij keek zag ik de visser. Zonder iets tegen me te zeggen liep hij om te tafel heen, haalde de omhoog gezette kant van de tafel omlaag en pakte een batje. Nu staat hij enigszins bibberend naar me te kijken en ik denk dat hij wacht totdat ik serveer, dus dat doe ik dan maar. We spelen net zolang tot hij plotseling stopt en zonder er moeite voor te doen het balletje voorbij laat stuiteren, waarna hij zegt, alsof hij een driedubbele moord opbiecht: ‘Er zitten helemaal geen vissen in het water’. En volgens mij begrijp ik waarom hij dat zegt, want vissen gaat natuurlijk niet om het vangen, maar om de tijd die je spendeert terwijl je vist.
*
Wanneer we de volgende dag aan mijn kant van het water zitten te vissen vraag ik aan hem of hij al iets heeft geschreven. Het blijft stil. Hij houdt zijn ogen strak gericht op zijn dobber en schudt lichtjes zijn hoofd.
Hij zegt: ‘De rest zit daar al aan hun laatste versies te werken en ik zit hier te vissen. Met jou,’ en hij kijkt op naar mij, alsof hij een vraag heeft gesteld waar ik een antwoord op moet geven. Omdat ik niet zo goed weet wat ik moet zeggen knik ik maar, waarna hij zijn hoofd weer naar het water draait.
Ik heb geen idee waarom hij hier nu zit, ondanks dat ik gisteren heb verklapt dat er helemaal geen vissen in dit water zitten. Ik heb het ook niet gevraagd; hij kwam vanochtend gewoon aanlopen, pakte mijn reservehengel van de grond en is zonder een woord gaan zitten. Nu staart hij al zeker een uur bijna zonder pauze naar zijn dobber, alsof hij er toch van overtuigd is dat er een vis zal bijten.
‘Er zitten echt geen vissen in dit water, hè?’
Ik schud mijn hoofd.
Hij knikt en staat op, laat de hengel vallen. Zijn kleren trekt hij uit en even later staat hij poedelnaakt aan de rand van het water. Ik krijg bijna het gevoel dat ik er helemaal niet ben, dat hij vergeten is dat ik besta en ik als toeschouwer kijk naar een persoonlijk ritueel waar ik eigenlijk niet bij zou mogen zijn. Dan duik
*
ik voorover en verdwijn in het water. Ergens hoop ik dat hij zijn visnet pakt en me probeert te vangen en ik weet niet wat ik zal doen als hij dat doet, of ik zal tegenstribbelen of me laten vangen en me even later weer terug in het water zal laten gooien. Wanneer ik weer boven water kom zoek ik zijn ogen en blijf hem net zo lang aanstaren totdat ook hij zijn kleren uittrekt en in het beekje springt. En verder zwemmen we. Net zolang tot we niet meer weten welk lichaam bij wie hoort en of dat iets uitmaakt, net zo lang tot we ons niet meer afvragen hoe het komt dat we niet meer naar de oppervlakte hoeven om naar lucht te happen.