“De meest waardevolle vondsten, veronderstel ik, houdt men dan ook vaker wel dan niet voor zichzelf, zonder acht te slaan op het eventuele verdriet van degene die het verlorene verloren heeft.”
Vergeten verhalen
De naam is Jan, jawel. Het is een naam die past bij mijn beroep. Ik doe niets bijzonders, en heb dan ook geen bijzondere naam. Geen Giovanni, geen Engelbrecht en zélfs geen Jan-Willem. Gewoon, Jan. Als u ontevreden bent, of iets meer had verwacht, dan verwijs ik u voor klachten graag door naar mijn ouders. Al wordt dat lastig, want die liggen al sinds enkele jaren onder de grond.
Ik ben oud en versleten, mijn haar is grijs, mijn vel verschrompeld alsof ik al veel te lang in een bad lig en mijn stem kraakt alsof hij elk moment kan instorten. Mijn leven ligt reeds achter me en het is dan ook logisch dat iemand als ik wordt neergezet op een plek als deze. Iemand die zelf nog dingen mee kan maken heeft niets te zoeken bij een baan waar de enige verhalen die je tegenkomt de vergeten verhalen van anderen zijn.
De plek waar ik zit is het best te omschrijven als een grijs loket. Ik ben de enige die er werkt, het hele gebouw is voor mij alleen. De ruimte die bedoeld is voor mijn klanten – zo noem ik ze voor het gemak maar even, maar ze betalen niks – is redelijk klein, en allesbehalve vrolijk aangekleed. Het is niets meer dan een saaie, betonnen doos, waarin ik opgesloten zit. Er staat bij de ingang een nummertjesautomaat, maar het is hier nooit druk genoeg en dus hoeven er nooit nummertjes getrokken te worden. Eens elk anderhalf uur komt er iemand binnenwandelen die dan meteen bij mij terecht kan.
Ik wacht ze op vanuit mijn bureaustoel, achter het glas. Als er geen klanten zijn, zou ik in principe nooit op hoeven te staan. Ik heb het koffieapparaat dichtbij gezet, zodat ik zelfs de kóffie vanuit mijn stoel zou kunnen zetten. Wanneer de klanten komen en ik aan het werk moet sta ik op, draai me om en verdwijn door de eenzame deur naar het magazijn, dat het grootste gedeelte van het gebouw behelst. Soms leg ik er dingen weg die klanten komen brengen, soms haal ik er dingen op waar klanten om vragen.
Wellicht begint u al te vermoeden wat ik doe. Ik weet niet zo goed waarom ik eromheen draai. Misschien ben ik bang dat ik me moet schamen, dat u me als een nog grotere nietsnut zal zien dan ik al ben als ik u vertel hoe ik mijn dagen vul. Zoals ik al zei, ik bén al grijs, mijn huid ís al verschrompeld en mijn naam is Jan. Zo’n saaie baan hoeft er dan niet ook nog eens bij.
Ik krijg er niet eens echt voor betaald. Dan bedoel ik dat ik geen salarisstrook krijg. Met de baan die en het sociale leven dat ik heb, heb ik ook geen geld nodig. Ik slaap waar ik werk. Er is een douche die ik kan gebruiken en ook mijn eten wordt geregeld. Als ik eerlijk ben weet ik niet eens op wiens kosten dit is, maar als ik moet gokken zou ik zeggen dat het wordt gesubsidieerd door de overheid. Ikzelf vind dat ze best op mij zouden kunnen besparen, dat ze deze tent dicht zouden kunnen doen, want wees nou eerlijk, wat voor nut heeft het? Dat zeg ik natuurlijk niet, want dan zou ik écht niks meer over hebben, maar in feite is dat het enige dat ik ben: een kostenpost.
Nou goed, het is wat het is, ik zal u niet langer in spanning houden. De naam is Jan en ik ben beheerder van gevonden voorwerpen. Ja, ik weet het, de spanning spat er vanaf. De term ‘beheerder’ klinkt alsof ik nog enig gezag heb over de voorwerpen, maar dat voelt voor mij ongepast. De voorwerpen liggen dan wel in het magazijn (ik wilde bijna ‘mijn’ magazijn zeggen, maar zelfs dat is het niet), maar toch zijn ze niet in mijn bezit. Ik pas er alleen even op. Ik zou mezelf eerder temporeel verzamelaar van gevonden voorwerpen noemen.
Mensen brengen dingen, ik inventariseer, zoek er achter in het magazijn een mooi plekje voor en zoek voor mensen die dingen verloren zijn hun voorwerpen op. Over het algemeen komen er echter meer objecten bij dan dat ze weer vertrekken. Gek genoeg lijken hier nooit de voorwerpen te worden gebracht die men écht graag terug wil. De meest waardevolle vondsten, veronderstel ik, houdt men dan ook vaker wel dan niet voor zichzelf, zonder acht te slaan op het eventuele verdriet van degene die het verlorene verloren heeft.
De term gevonden voorwerpen heeft me ook nooit aangestaan. Ja, het klopt dat ze gevonden zijn en bij mij zijn gebracht, maar niet door degene die het ook verloren is. Alles wat in het magazijn ligt, is nog steeds verloren. Immers, als ik mijn telefoon verlies en iemand anders vindt hem, dan heb ik hem niet ineens op wonderbaarlijke wijze teruggevonden. De vondst van de een is het verlies van de ander. Het is een kwestie van perspectief en misschien heb ik in mijn leven al zoveel verloren dat ik de dingen in het magazijn simpelweg niet als gevonden kan zien. Ik leef te veel met de verliezer mee.
Soms vraag ik me af of ik zelf ook geen verloren voorwerp ben. Maar daar wil ik nooit te lang bij stilstaan, want daar word ik alleen maar verdrietig van. Ik zal in ieder geval niet meer gevonden worden. Er is niemand meer om mij te vinden.
Maar goed, de voorwerpen die achter de gesloten deur verscholen liggen zijn dus allemaal verloren en bij mij gebracht. Met een beetje geluk zal er hier en daar nog wat teruggevonden worden, maar het meeste zal vergaan in vergetelheid, verhalen die opgaan in stof en nooit meer verteld zullen worden.
*
Maar gelukkig ben ik er nog. Jan de man. Beheerder van verloren voorwerpen, redder der verhalen. Ik hou het universum bij elkaar. Aan de ene kant is dat overdreven en is dat wat ik mezelf vertel om me niet al te nutteloos te voelen, maar aan de andere kant zit er ergens iets van waarheid in. Ik hou de voorwerpen in leven, maak er zelf verhalen bij en hou zo misschien niet het universum, maar wel mezelf bijeen.
Dat is hoe ik mijn tijd spendeer. Ik wandel door het magazijn en maak verhalen. Dat klinkt misschien nog vaag en misschien denkt u dat ik gek ben. Misschien ben ik dat ook wel, maar ik zou u graag pas zien oordelen als ik uitgepraat ben. Laat me illustreren wat ik bedoel.
Er komt een klant binnen. Een vrouw die ik net over de vijftig schat. Geverfde krullen en opgemaakte wangen, alsof ze niet toe wil geven aan de natuurwet dat alles wat leeft ouder wordt en na verloop van tijd afscheid moet nemen van jeugd, en uiteindelijk van leven. Het is opmerkelijk dat het vaak de oudere mensen zijn die voorwerpen brengen en de jongeren die ze op komen halen, maar het is niet toevallig. Wij oudjes hebben niks meer te verliezen, alle verhalen zijn geleefd. Alles onder de vijfendertig heeft nog het recht zich dingen toe te eigenen, zij moeten er nog wat van maken.
Maar goed, in haar hand houdt de vrouw iets dat lijkt op een vodje. Ze loopt naar het glas en kijkt me vriendelijk aan.
‘Ik heb wat gevonden,’ zegt ze.
‘Ah, goed dat u het komt brengen. Bedankt. Wat mag het zijn?’
Ze houdt het vodje omhoog. Het lijkt alsof er een doek om een tennisbal gebonden zit dat dient als hoofd, met daaraan vast allemaal staartjes, waardoor het lijkt op een mislukte spook. ‘Volgens mij is het een knuffel,’ zegt de vrouw.
Het doek is vochtig en ik kan moeilijk inschatten of dat komt doordat het op de grond heeft gelegen of doordat er een kind op heeft zitten kauwen. Ik open mijn Excel-bestand, ga naar het tabblad met al het kinderspeelgoed en vul op de 576ste regel ‘spookknuffel’ in.
‘Waar heeft u het gevonden?’ vraag ik. In mijn hoofd weergalmt de vraag waar de knuffel verloren is, maar omdat ik hier met een vinder praat, moet ik me aanpassen.
‘Het speeltuintje verderop,’ antwoordt ze.
‘Ah, natuurlijk. U zult niet verbaasd zijn dat daar veel kinderspeelgoed verloren raakt. Bedankt voor het afgeven, wellicht maakt u een kind heel blij.’
Ik neem de knuffel van haar aan, type in het Excel-bestand de locatie erbij en sluit mijn laptop. Wanneer de vrouw uit zicht is verdwenen sta ik op en verdwijn in het magazijn. Het blijft altijd een magisch moment wanneer ik uit mijn glazen en betonnen hok overga in deze enorme andere wereld, waar duizenden voorwerpen in dozen liggen te wachten om opgehaald te worden. Hun geschiedenis, hun verhalen zijn allemaal op pauze gezet.
Voor ik het in een doos bij het kinderspeelgoed stop, onderzoek ik de spookknuffel als een detective op zoek naar sporen. Het hoofd voelt inderdaad aan als een tennisbal en het doek dat eromheen is gebonden is amateuristisch vastgenaaid. De verschillende staarten zijn vies en hier en daar al versleten. In een hoekje op één van de staarten staat in kleine letters de naam ‘Elise’ geschreven.
In mijn hoofd begint zich een beeld te vormen. Een klein meisje van drie, twee ouders die hun prinsesje alles willen geven om haar gelukkig te maken. Ze vraagt om een knuffel en moeders gaat er goed voor zitten, pakt een tennisbal en wat stof en begint voor haar dochter een knuffel te maken.
Wanneer het af is wordt het meisje er zowat verliefd op. Ze noemt het Spookje en laat haar nieuwe beste vriend nooit meer los, de knuffel is een onderdeel van haar geworden. Staat ermee op en gaat ermee naar bed. Waar zij gaat, gaat Spookje ook. De knuffel vangt het kwijl van haar slaap en wordt smerig van het spelen in het gras en wordt pas na hevig protesteren van Elise gewassen, waarna de cirkel weer opnieuw begint.
Tot de kleine Elise op een middag in de speeltuin komt. Zoals altijd heeft ze Spookje in haar hand, maar wanneer een meisje haar van de glijbaan duwt laat ze de knuffel vallen in het zand. Een ruzie begint, de meisjes stoeien en trekken aan elkaars haar tot de ouders tussenbeide komen, de kinderen uit elkaar trekken en mee naar huis sleuren. Onder gejammer van Elise, die op dat moment alleen maar aan dat stomme meisje van net denkt, blijft Spookje eenzaam achter.
Later die middag loopt een wat oudere vrouw de speeltuin op, ziet daar een knuffel liggen en neemt hem mee, om hem dan weer bij mij af te geven. Nu sta ik ermee in mijn handen en zoek een doos om Spookje in op te bergen.
En zo heeft de knuffel zijn eigen verhaal gekregen. Ik weet niets van de oorsprong of de geschiedenis van het ding, maar nu, na enkele minuten te hebben gefantaseerd, heeft het in mijn hoofd een leven gekregen. Dat is wat ik bedoel wanneer ik zeg dat ik verhalen maak. Dat is wat ik bedoel wanneer ik zeg dat mijn leven al achter me ligt en dat de enige verhalen die ik tegenkom de verhalen van verloren en vergeten objecten van anderen zijn.
Ik hoop dat u niet al te veel medelijden met me heeft. Want, geloof het of niet, ik vind het niet erg om op deze manier naar het einde van mijn leven te strompelen. Ik heb het hier naar mijn zin, in het magazijn met verhalen. En ja, ik weet heus dat ik de verhalen zelf verzonnen heb, maar iets dat verzonnen is hoeft niet per se niet echt te zijn. Als ik iets verzin, dan bestaat het. In mijn eigen brein, dat wel, maar het bestaat en dat is het belangrijkst. Voor mij voelt het echt en dus is het mogelijk om te leven in mijn eigen fantasie. En laat dat nou precies de plek zijn waar ik me het fijnst voel. U zult misschien zeggen dat ik grip op de realiteit verlies, maar wie zegt dat ik me vast moet houden aan jullie realiteit? Ik doe immers niemand kwaad, en ik heb het naar mijn zin. Iedereen tevreden.
Maar goed, genoeg gepreekt. Dit is wat ik doe en wanneer u dus een object komt brengen en ik zit niet in mijn stoel, dan ben ik hoogstwaarschijnlijk hier, in het magazijn. Dan loop ik langs de dozen alsof het een bibliotheek is en dan lees ik de verloren voorwerpen als boeken met hartverscheurende verhalen.
Zo ligt er in een van de dozen een verloren notitieboekje vol met gedachten en gedichten, waarin ik mee kan lezen met het liefdesverdriet van een puber. Ik zie voor me hoe een meisje van vijftien al snikkend haar frustraties uit haar pen duwt en op het papier vermengt met tranen. Ik zie hoe ze op een dag genoeg heeft van alles en het notitieboekje met venijn uit het raam werpt, zodat hij even later gevonden kan worden en bij mij wordt gebracht.
Ook ligt er ergens een sleutelbos met daaraan een vergeelde pasfoto van een jonge vrouw en ik zie voor me hoe een man in een huis zit en na haar overlijden niets van zijn vrouw overhoudt dan de herinnering. Hij doet een oude foto van toen ze jong was aan zijn sleutelbos om nooit te hoeven vergeten hoe ze eruit zag. De man wordt oud en zo komt er ook steeds vaker een mist te hangen in zijn brein. Hij haalt dagen door elkaar, vindt zich soms op plekken waarvan hij niet weet waarom hij ernaartoe was gelopen en probeert soms ’s ochtends zijn vrouw wakker te maken, alleen om erachter te komen dat ze niet meer in bed ligt. Ik zie voor me hoe de man in zijn eentje wegkwijnt, hoe hij de straat op gaat en gaat zitten op een bankje, om naar een foto te kijken van een jonge vrouw, van wie hij niet weet wie het is. Hij legt de sleutelbos naast zich neer, vergeet waarom hij op het bankje zat en stapt op, om zijn weg naar een toekomst die hij zich niet eens zal herinneren te vervolgen.
Ergens anders in het magazijn ligt een kussen in een doos, die was gevonden in een trein. Ik zie hoe een jonge student de trein in stapt, onderweg naar een date bij een meisje thuis. Onder zijn arm heeft hij een kussen geklemd, als grap. Alleen al de absurditeit dat iemand zelf een kussen meeneemt omdat hij ervan uitgaat dat hij bij de ander mag blijven slapen zou duidelijk moeten maken dat het een grap is. Maar helaas, de jonge student had het meisje verkeerd ingeschat. Wanneer hij aankomt is het enige wat hij krijgt een klap in het gezicht en vol schaamte en met een rode wang neemt hij nog dezelfde trein mee terug. Het kussen legt hij boven zich in het bagagerek, maar tijdens de reis is hij zo druk bezig met het vervloeken van zichzelf dat hij uiteindelijk bij het uitstappen het kussen vergeet. Wat overblijft is een relikwie van een nacht die mooi had kunnen worden, maar is uitgemunt in een nare herinnering. In dat éne kussen zit zowel een belofte als een teleurstelling verscholen.
Dat zijn de verhalen die ik maak. In elk voorwerp zit een eigen geschiedenis besloten, de één nog triester en mooier dan de ander.
Er rinkelt een bel door het magazijn. Ik moet weer aan de slag, er staat een klant op me te wachten. Wanneer ik mijn weg tussen de dozen in de rekken baan en weer in mijn glazen en betonnen kantoortje aankom, zie ik daar een man van rond de dertig in tranen staan. Hij snottert, zijn haren zitten door de war en zijn ogen zijn rood aangelopen.
‘Kan ik u ergens mee helpen?’ vraag ik.
‘Ik…’ stamelt de man. ‘Ik zoek een knuffel.’
‘Waar bent u het verloren?’
De man haalt twee keer diep adem voor hij uit zijn woorden kan komen. ‘In de speeltuin,’ zegt hij.
Voor het eerst merk ik dat ik Spookje zonet ben vergeten weg te leggen en nog steeds in mijn hand vasthou. De man moet mijn blik naar mijn hand gevolgd zijn, want niet veel later schrik ik op van een kreet van blijdschap: ‘Staartje!’
Ik kijk met grote ogen op. Tegenover me staat een volwassen man te janken door een verloren knuffel die hij ‘Staartje’ noemt. Een slechte naam, vind ik. Spookje past veel beter, ondanks dat er van mijn verhaal nu niks blijkt te kloppen.
‘Deze is van u?’ vraag ik.
‘Mijn god…’ fluistert de man. ‘U weet niet hoe blij ik ben. Nee, hij is niet van mij. Hij was van mijn dochtertje.’
‘Uw dochter? Is ze er zo aan gehecht dat zelfs u ervan moet tranen?’
De man is even stil. ‘Nee…’ zegt hij. ‘Elise droeg Staartje altijd bij haar. Echt, als ik deze knuffel kwijt was geraakt had ik het mezelf nooit vergeven. Het voelde alsof ik haar voor een tweede keer verloor.’
‘Ik snap het. Het spijt me van uw dochter. Hier is Staartje.’ Ik rijk hem de knuffel door het gat in het glas aan en de man drukt hem tegen zijn borst.
‘Meneer, als ik het kon, had ik u omhelsd.’
‘Geen dank,’ zei ik. ‘Ik doe gewoon mijn werk.’
De man knikte, zei gedag en liet me weer alleen achter.
Dat was het dus. Een overleden dochter en een vader die zich vastklampt aan een herinnering. Mijn versie komt niet eens in de buurt. Maar dat hoeft ook niet. Ik heb de man een dienst bewezen, heb zijn overleden dochter weer tot leven gewekt.
Ik, jawel, Jan de man. Beheerder van verloren voorwerpen die af en toe gevonden worden. Driewerf ‘hoera’. Jullie redder is hier aanwezig, wees gerust, ik hou alles bij elkaar.
Maar toch, Staartje is geen naam voor een knuffel. Dus, als u het niet erg vindt vertrek ik weer naar mijn magazijn. Daar verdwijn ik in verhalen die van míj zijn.