Reize door het Mensenland (27/11/2020)

“Het mag dus vanzelf spreken dat ik mijn vrouw en mijn moeder hun dood tegemoet liet vallen en de banaan uit de lucht griste. Het sentiment was verdwenen, de banaan smaakte verrukkelijk.”

Reize door het Mensenland

Hoofdstuk 1

Wegens kort delibereren, alles gewonnen

Hoe het kwam, kan ik mij volstrekt niet meer herinneren, maar het blijft een feit dat ik mij op een gegeven moment bevond in een hoge boom en mijn vrouw, mijn moeder en een banaan op het punt stonden om naar beneden te pletter te vallen.

Waarschijnlijk zal voor u, net als voor mij toentertijd, die keuze niet al te ingewikkeld zijn, want jullie zijn immers mensen die gemaakt zijn om rationeel na te denken. Daar was mijn vrouw, bungelend aan een tak en mij smekend aankijkend. Zij verwachtte natuurlijk dat ik haar zou redden. Zij had immers mijn kinderen gebaard en in haar fantasie leek ze daar enige waarde aan te hechten. Maar goed, de kinderen waren er al. Het waren vier sterke aapjes die allemaal goed waren opgevoed en binnenkort waarschijnlijk heel goed op zichzelf konden leven. In de kern betekende dat dus dat mijn vrouw nergens meer voor nodig was.

Mijn moeder dan. Ook zij staarde me met een pruillipje hulpeloos aan. Nu moet ik toegeven, lieve lezer, dat ik mezelf betrapte op iets dat het best te omschrijven was als sentiment. Ja, ik weet het, het is afschuwelijk dat zulke gevoelens nog in mijn gemoedstoestand konden sluipen. Sentiment was immers iets dat hoorde bij een afgesloten tijdperk, het was zoals iedereen inmiddels weet bij de conventie van het Aapenland in 2011 verboden.

En toch… zij had mij op deze wereld gezet, zij was de oorsprong van mijn bestaan. Alles wat ik heb gedaan heb ik aan mijn moeder en vader te danken. Hun opvoeding heeft me gemaakt tot wie ik ben. Maar was er ergens in deze opvoeding dan iets misgegaan? Ik voelde immers nog sentiment, iets dat vanaf jongs af aan afgeleerd had moeten worden. Of praat ik onzin, en snapt u waar ik het over heb? Als dat zo is, dan is het bij ons allen misgegaan, dan zijn we gedoemd te falen.

Ik herstelde me gelukkig. Jawel, ze was mijn moeder, maar… buiten dat? Ik en mijn broers en zussen zijn opgevoed en inmiddels volwassen, dus in de kern zit mijn moeders taak erop. Nu zit zij alleen nog maar hoog in een boom naar beneden te kijken en vreet ze af en toe van de rijpste vruchten die waarschijnlijk beter naar de kinderen hadden kunnen gaan. En dus: overschot.

Dan was daar nog de banaan. Voedsel. De benzine van mij en alle andere apen, vol vitamines en genoeg om weer een paar uur vooruit te kunnen. Kortom: van de drie objecten, had de banaan het meeste nut.

Het mag dus vanzelf spreken dat ik mijn vrouw en mijn moeder hun dood tegemoet liet vallen en de banaan uit de lucht griste. Het sentiment was verdwenen, de banaan smaakte verrukkelijk.

Het duurde niet lang voor mijn mede-apen lucht kregen van wat ik had gedaan. Toen ik na een uur uit te hebben gebuikt eindelijk naar beneden klom om eens te kijken hoe de lijkjes van mijn vrouw en moeder erbij lagen, zag ik dat er een groep van twintig, misschien dertig apen om de lichamen heen stonden te smoezen. Ik sprong expres op een tak, zodat ze hoorden dat ik, de oorzaak van dit alles, was gearriveerd.

‘Ah!’ riep aap nommer 5.378, ‘daar is de man en de zoon van! Wat is er gebeurd?’

Ik vertelde ze hoe ik gebruik had gemaakt van mijn ratio en aldus genoodzaakt was de keuze te maken om de banaan de redden, in plaats van mijn vrouw en moeder. Ze keken me allemaal even verwonderd aan, maar na enige tijd begonnen ze te klappen. Ik boog voor mijn publiek, en toen ik weer omhoog kwam stond voor me de almachtige aap nommer 1. Hij legde zijn hand op mijn schouder en zei: ‘Nommer 17.513, ik heb genoeg gezien. Jij bent de uitverkorene. Jij gaat mensen van ons maken.’

Hoofdstuk 2

Het vertrek, de reize en een warm onthaal

En zo kwam het dus dat ik, aap nommer 17.513, verkozen werd om mezelf onder te dompelen in de menselijke beschaving. Ik moest hun manieren, hun denken en hun maatschappij in me opnemen en bijna als undercoveragent mijn bevindingen na enkele weken of maanden rapporteren aan het aapdom, zodat we ons als apen boven onze eigen standaarden konden verheffen en gelijk konden worden aan de mens.

Voor mijn reis was een beetje training van belang. Zo leerde ik jullie taal, waardoor ik dit verhaal nu ook aan jullie kan vertellen op een manier zodat jullie het graag lezen of horen. De gesprekken die ik normaal met mijn mede-apen zou hebben heb ik dan ook naar jullie taal vertaald. Ik moet wel zeggen dat het me een hoop moeite kostte alles onder de knie te krijgen. Wij apen maakten immers alleen maar gebruik van enkele klanken en kreten en hier en daar een handgebaar. Jullie hebben het alleen maar moeilijk gemaakt voor jezelf door al die woorden en regels en betekenissen. Hoe simpeler de taal, hoe minder problemen en hoe makkelijker het leven. Maar goed, volgens mij is een makkelijk leven voor de mensheid niet weggelegd.

Naast de taal leerde ik ook rechtop te lopen. Het duurde een tijdje om de kromming uit mijn ruggengraat te krijgen, maar uiteindelijk was het me gelukt mijn postuur dusdanig aan te passen dat ik in menselijke kleding paste. Echter had ik wat dat betreft wel één obstakel: mijn staart. Ik kreeg hem moeilijk in mijn broek en wanneer hij er eenmaal inzat, zat hij constant in de weg. Als eindresultaat zat ik altijd met een grote knobbel in mijn broek. Daar hoefde ik me echter geen zorgen om te maken volgens aap nommer 1, het zou juist in de smaak vallen bij de vrouwtjesmensen.

Na een maand zat mijn training er dus op. Ik had genoeg kennis vergaard om me voor te kunnen doen als een mens, om op te gaan in jullie wereld en uiteindelijk terug te keren met genoeg informatie voor de apen om óók mens te kunnen worden.

Ik vertrok in de vroege morgen. De bevolking had zich die ochtend als verrassing bij mijn boom verzameld om mij moed in te spreken, succes te wensen en om afscheid van me te nemen. Ik voelde me als een astronaut die op missie naar de maan zou gaan. Nu vraagt u zich misschien af hoe ik aan die vergelijking kom, maar in 1961 werd er gewoon een aap de ruimte in geschoten, dus we weten meer dan u denkt.

Na alle handen te hebben geschud en iedereen te hebben beloofd heelhuids als Messias terug te keren, ging ik op pad; ik had een lange reis voor de boeg.

Ik baande mijn weg door de takken en gebladerte van het dichte oerwoud. Het duurde zeker enkele uren, maar na lang genoeg rechtdoor te hebben gelopen vond ik uiteindelijk het pad dat me naar het beloofde Mensenland zou brengen. Alles wat ik nu nog hoefde te doen was het eindeloze pad volgen tot ik de eerste mensen tegen zou komen. Zij zouden mij met een beetje geluk vertellen waar de kern van de beschaving zich bevond.

Toen de zon langzaam begon te zakken zag ik in de verte kleine lichtjes branden. Ik naderde en na een tijdje doemden uit de donkerte huizen op. Mijn mede-apen hadden me verteld dat dit de gebouwen waren waarin jullie woonden en dus wist ik dat ik eindelijk het Mensenland bereikt had.

Het dorp was mooier dan ik me voor had durven stellen. Tijdens mijn training hadden ze me verteld van straten en geasfalteerde wegen, van scholen en ziekenhuizen en een ordelijk systeem waarin alles goed geregeld was. Maar wat ik zag overtrof mijn fantasie. Alles leek perfect. De straten waren recht en zonder gebreken, alles was helder verlicht door lantaarnpalen en ik waande mij in een plek zoals ik de hemel voor me zag. Ik geloofde natuurlijk niet in een God of een hemel, want wij waren immers rationele apen, maar toch, dacht ik, als er ergens het beloofde land was, dan was dit het.

Maar toen kwam ik mensen tegen. Ik was net in het centrum van het dorp aangekomen en keek omhoog naar de kerk die zojuist negen uur had geslagen toen ik achter me een kreet hoorde.

‘Kijk, papa, een aap!’ klonk de stem van een klein mens. Tot zover mijn vermomming, dacht ik. Maar goed, het waren mensen, dus natuurlijk zouden ze het begrijpen als ik hen rustig de situatie uitlegde. Ik hoefde ze alleen maar te vertellen dat ik geen slechte intenties had, dat ik in vrede kwam om te observeren. Langzaam liep ik op de mensen toe.

‘Goedenavond…’ begon ik, maar meteen werd ik door het kind onderbroken.

‘Hij praat!’ riep het. Op het gezicht hing een mix van verwondering en angst. Ik stak mijn hand, nee, sorry, poot in de lucht.

‘Dat klopt, ik kan praten. Ik heb jullie taal geleerd. Ik kom in vrede. Alles wat ik wil is even een kijkje nemen in het Mensenland.’

Hierop was het even stil. De familie staarde me bijna met een open mond aan. Dat kon ik ergens wel begrijpen, maar toch, was de mens dan niet capabel genoeg om te zien wat ik was? Ik sprak immers normaal, ik droeg hun kleren en heb duidelijk gezegd dat ik geen vijandige intenties heb. Dat zou toch duidelijk genoeg moeten zijn? Voor een verstandig mens, althans?

‘Het is een aap, papa…’ zei het kind nogmaals.

‘Ik zie het jongen,’ zei de vader. Ah, dacht ik, het kind was dus een jongen. Het was al zo lastig te zien met die kleren aan.

Ik zette een stap en stak mijn hand naar hen uit, als teken van mijn goede wil, maar de vader spreidde zijn armen, waarachter zijn kinderen zich verscholen.

‘Geen stap dichterbij,’ zei de man. Zijn stem was luid, maar ik meende een trilling te kunnen horen.

‘Maar ik heb u toch gezegd dat ik geen slechte intenties heb?’

‘Je bent anders. Je bent een aap.’

‘Ja, dat klopt, maar…’ Terwijl ik sprak tilde ik mijn voet op, maar voordat ik hem kon verzetten had de man een metalen ding uit zijn kontzak gehaald en richtte het op mij.

‘Schieten, pap! Schiet op de aap!’

Ik had geen idee was het object was dat de man op me richtte, maar de aanmoediging van het zoontje om het op mij af te schieten baarde me enige zorgen.

‘Laat ons met rust,’ zei de vader. ‘Nog één stap en ik schiet.’

‘Zoals ik al zei, edele mensen, ik ben hier niet om jullie pijn te doen. Ik wil zien hoe jullie leven.’ Nogmaals stak ik mijn hand naar hen uit en deed een laatste poging om dichterbij te komen, maar de man hield zich aan zijn belofte. Ik hoorde een donderslag en voor ik wist wat er gebeurd was voelde ik een pijnscheut zoals ik die nog nooit gevoeld had door mijn linker bovenarm. Het bot was versplinterd, bloed gonsde langs mijn arm en druppelde op straat. Zonder nog naar de maniak van een man op te kijken draaide ik me om en zette het op een lopen.

De mensen zijn gek! dacht ik terwijl ik door de straten sprintte en ik het gevoel in mijn arm kwijtraakte. Pas toen ik buiten de grenzen van het dorp was hoorde ik de knallen van het wapen langzaam verdwijnen in de stilte.

Hoofdstuk 3

Te midden van veel geschreeuw en teloorgang

Dagenlang slenterde ik over wegen en weilanden, door dorpen en gemeenten. Ik had mijn shirt uitgedaan en om mijn bovenarm gebonden, want blijkbaar werkte het toch niet als vermomming. Het bloeden was na een lange tijd gestopt, maar dat wil niet zeggen dat ik me beter begon te voelen. Met elke stap die ik zette voelde ik kracht uit mijn lichaam sijpelen, alsof de wond mijn lichaam van binnenuit opvrat. In het Aapenland had er iemand naar kunnen kijken, daar hadden we gespecialiseerde apen die wisten wat ze met zo’n wond aan moesten.

Ja, en ik weet dat jullie mensen ook ziekenhuizen hebben, maar breek me de bek niet open. Ik kwam twee dagen na mijn vlucht een nieuw dorp tegen, waar ik zo’n ‘ziekenhuis’ vond. Ik liep naar binnen, vroeg om hulp, maar wat denkt u? Ze weigerden, omdat ik een aap was, geen verzekering of geld had, omdat ik geen bsn nummer had en dus in jullie wereld tussen haakjes niet ‘bestond’. En dus was ik daarna op mezelf aangewezen en zo goed als ter dood veroordeeld. De schotwond zou zichzelf niet helen en ik had nog een lange weg te gaan. Ook de terugweg zou ik niet redden.

Welja, dacht ik, dan zit er nog één mogelijkheid op: de plek zoeken waar de apen me tijdens mijn training over hadden verteld. Het zou een dorp in kwadraat zijn, de kern van de beschaving. Jullie noemen het een stad. Ik zou het herkennen aan de flats, de vele mensen en meningen. Soms zouden de mensen elkaar straal voorbij lopen en sociaal contact vermijden en andere keren zouden ze massaal de straat op gaan om te schreeuwen. Tegen wie of wat precies, was voor ons vooralsnog onduidelijk.

Maar goed, dat was dus de plek die ik zocht, mijn enige redding en dé plek waar ik, mocht ik genezen, genoeg kennis op kom doen om mijn volk naar het niveau van de mensheid te verheffen.

Zoals ik al zei: ik slenterde door weilanden en over sloten, en na in totaal vijf dagen zag ik dan eindelijk in de verte hoge gebouwen opdoemen aan de horizon. Ik was uitgeput, had de afgelopen dagen amper geslapen en moest elke vezel in mijn lichaam bevelen om niet in elkaar te zakken, om nog even door te zetten. Ik was er bijna.

Langzaam maar zeker leek er een rode gloed over mijn zicht te zakken. Even dacht ik dat het aan mijn ogen lag, dat ik door mijn moeheid hallucineerde of dat de dood naderde en ik op weg was naar de hel. Ik wreef stevig in mijn ogen, maar de gloed verdween niet. Naarmate ik dichter bij de stad kwam werd de gloed steeds sterker en toen ik dichtbij genoeg was om de oorzaak ervan te zien, wist ik dat het niet aan mij lag.

Tussen de flatgebouwen door reikten enorme vlammen naar de hemel, alsof ze genoeg hadden van de drukte van de stad en snakten naar lucht.

Daar was ik dan, eindelijk aangekomen in de kern van het Mensenland, met een verwonde arm die zorg nodig had en een missie om van apen mensen te maken. En waar was ik beland? Aan de rand van een stad die in vlammen leek op te gaan. Het was nog een hele klus om mijn weg naar binnen te vinden. Op de wegen stonden auto’s verlaten geparkeerd en de mensen hadden houten blokkades neergezet voor de ingangen, alsof ze me wilden waarschuwen: ‘hier wil je niet zijn, blijf hier ver vandaan.’

Maar goed, daar was ik natuurlijk niet voor gekomen. Ik moest en zou mijn missie voltooien. Het aanzicht van de brandende stad had me de adrenaline gegeven om over de auto’s en blokkades te klimmen en naar het centrum van de stad te slenteren.

Wat ik daar zag oversteeg mijn ergste nachtmerries. Waar ik na mijn trainingen en verhalen van mede-apen had gedroomd van een utopische samenleving, waar mensen vriendelijk naar elkaar knikten, beschaafd discussieerden en samenwerkten aan een glorieuze toekomst, leek dit het tegenovergestelde te zijn. Zoals ik al zei geloof ik niet in God en dus ook niet in een hemel, maar één ding was zeker: wat ik in die stad zag was de hel op aarde.

Mensen stonden met messen in hun handen te zwaaien op straat. Geen enkel kledingstuk dat werd gedragen leek nog in de originele staat, alles was gescheurd en besmeurd met stof, modder en viezigheid. Een stuk verderop zag ik mensen met fakkels en hooivorken en volgens mij zag ik zelfs dat er ergens een guillotine over de straat werd getild om er eens iemand van het andere kamp onder te leggen. Want ja, zo leek het: overal waren kampen in tweeën verdeeld en wanneer de één iets naar de ander gilde, gilde de ander alleen nog maar harder terug.

De aarde was rond, de aarde was plat, het virus bestond niet, het virus bestond wel, politici waren allemaal pedofielen, kapitalisme was ‘onze’ ondergang, dan was iedereen welkom, dan moest een groep mensen op basis van kleur ineens het land uit, Zwarte Piet is racistisch, Zwarte Piet is traditie, het is allemaal de schuld van de jongeren, het is allemaal de schuld van de ouderen, technologie maakt ons slaven, facebook maakt ons dom, het komt allemaal goed, we gaan allemaal dood.

Welbeschouwd was het enige waar de mensen het over eens waren dat het altijd de schuld van de ander was.

Dat is wat ik zag. Veel geschreeuw en teloorgang. Ze waren zo met zichzelf bezig dat ze maar amper beseften dat er een aap in hun midden was. Ik denk dat je op dat moment zelfs een heel circus de revue had kunnen laten passeren en dan nog zouden ze er dwars doorheen staren.

De apen hadden me tijdens de training over iets verteld. Over een huis, een kamer waar beslissingen werden genomen. Het was vergelijkbaar met de vergaderingen die we in het Aapenland hadden, waar apen bij elkaar kwamen, discussieerden en stemden. Vergeleken met wat ik hier zag, leek zo’n discussie net een verre droom. Maar misschien dat het in die kamer anders was. De Tweede Kamer, noemden ze het. Daar werd politiek bedreven! Als er iets veranderd moest worden, als er aan deze hel een einde moest komen, dan moest het dáár gebeuren.

Het was na veel gestrompel en gezoek dat ik aan het eind van de middag eindelijk het gebouw had gevonden. Statig, was het. Duidelijk dat hier het intellect aan het woord was, dat de geschiedenis weerklonk in de zinnen die binnen die muren werden uitgesproken. Het einde is nog niet zoek, dacht ik, er is nog redding mogelijk. Ze hoeven alleen maar te luisteren.

Maar helaas, het mocht niet zo zijn. Toen ik de Tweede Kamer binnenliep, leek de chaos compleet. Het enige verschil met de buitenwereld was dat de mensen hier nette pakken droegen. Ze dansten op tafel, papieren lagen over de grond verspreid, wanneer er gediscussieerd werd was er van niets anders sprake dan verwijten, geschreeuw en gescheld.

De moed zakte me voor de zoveelste keer in de schoenen. In een laatste poging toch nog iets van mijn laatste beetje leven te maken stapte ik naar het midden van de kamer, en verhief mijn stem.

‘Mijne heren!’ riep ik. ‘Wat zijn jullie aan het doen? Jullie horen een land te leiden! Buiten is er niets dan gezeik en verscheidenheid, de stad staan in brand! Gebruik alsjeblieft je hoofd, anders gaan we ten onder.’

Het bleef een lange tijd stil. Toen zei iemand: ‘Wat doet die aap hier?’ En zo geschiedde het dat ik onder hard gejoel de kamer uit en de straat op werd gejaagd. Daar stond ik, te midden van geschreeuw en teloorgang. Om me heen ging de wereld op in chaos. Mijn linkerarm voelde als verdoofd. Ja, dacht ik, was ik maar in het Aapenland gebleven. Het duurde niet lang voor mijn lichaam het begaf, voor ik langzaam in elkaar zakte en in een diepe slaap viel.

Een reactie plaatsen

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s