“Jawel, dacht ik, mijn naam. Daar staat hij. Overal. Het is een feit. Mijn bestaan is een feit. Ik, Wim Jacobs.”
Die keer dat ik overal mijn naam op zette met een waterdichte stift
Ik werd die ochtend wakker en wist meteen dat ik die dag een rare bui zou hebben: ik had zin om iets geks te doen. Nu hebben al mijn avonturen wel iets raars, dus in dat opzicht was het zo gek nog niet, maar normaal gesproken overkomen die rare dingen me, in plaats van dat ik ze opzoek. Ook: als er elke dag iets raars gebeurt, wordt dat langzaamaan de norm. Dat ik zin had om iets raars te doen zegt dus best veel. Met iets raars bedoel ik niet per se iets groots of invloedrijks, maar iets simpels dat werkelijk waar nergens op slaat. Wat dat zou gaan zijn wist ik niet, dat zou ik aan mijn lot overlaten.
Ik verliet de warmte van mijn bed, maakte een ontbijt en bereidde me voor op de dag die komen ging, op wat de dag met me van plan was. Terwijl ik mijn boterhammen naar binnen propte, mijn tanden poetste en mijn jas aandeed om naar mijn werk te gaan had ik nog niet het gevoel dat er iets aparts met de dag aan de hand was, buiten dat ik wist dat ik iets raars ging doen.
Ook op de weg naar mijn werk was er niets aan de hand. Ik hield me in, omdat ik wist dat ik precies zou weten wat ik zou moeten doen als het eenmaal zover was. Ik zou het aanvoelen, dat wist ik zeker.
Zo’n twintig minuten later kwam ik aan op mijn werk. Ik realiseer me nu dat ik nooit heb verteld waar ik uiteindelijk terecht ben gekomen. U weet als het goed is dat ik Nederlands heb gestudeerd. Als het goed is weet u dan ook dat mijn werk niets spannend kan zijn geweest. Dat klopt. Voor het grootste gedeelte van mijn volwassen leven ben ik docent Nederlands geweest op de middelbare school.
Wat ik nu zeg is natuurlijk verschrikkelijk, daar ben ik me bewust van. Vier jaar lang vroeg iedereen me of ik docent wilde worden wanneer ik ze vertelde wat ik studeerde. En iedere keer wanneer het me werd gevraagd voelde ik de frustratie stijgen. Om twee redenen. Ten eerste omdat er veel en veel meer mogelijk is met de studie. Zo kun je terecht bij de overheid, uitgeverijen, redactiebureaus en eigen overal waar taal en teksten aanwezig zijn.
Ten tweede omdat ik helemaal geen docent wilde worden. Waarom niet? Omdat het vak Nederlands verschrikkelijk in elkaar zit. jongeren dwingen te lezen en vooral focussen op begrijpend lezen? Flikker op. Ik wilde niet mijn hele leven een vak geven waar ik niet achter stond. Daarnaast wilde ik de boekenwereld in. Des te groter was mijn frustratie toen ik uiteindelijk docent werd omdat al het andere mislukt was. Ik moest al die mensen helaas gelijk geven.
Dat is ook de reden dat het zo’n pijn doet om te vertellen wat ik ben geworden. Ik wilde (en wil stiekem nog steeds) het stereotype doorbreken, maar het is me tot nog toe niet gelukt.
Maar goed. Ik kwam dus aan op mijn werk, met mijn koffertje en een thermoskan vol koffie onder mijn armen en een hoofd vol voorbereidde lessen. Ja, wat dat betreft zou het wel een mooie dag worden; ik mocht enkele klassen gaan vertellen over literatuurgeschiedenis, in plaats van begrijpend lezen en de literatuur was toch de plek waar mijn hart lag. Ik was dan ook benieuwd wat er zou gebeuren, in combinatie met mijn rare bui.
Het was gelukkig de eerste les; ik hoefde niet lang te wachten. Ik stalde mijn spullen uit, zette de PowerPoint klaar en keek toe hoe de norse gezichten die kenmerkend zijn voor tieners die het eerste uur Nederlands hebben binnenstroomden.
Toen iedereen zijn plek had gevonden en de tweede bel was gegaan sprong ik op en liep naar het bord.
‘Goeiemorgen, klas!’ riep ik en enkelen schrokken op; ze hadden waarschijnlijk niet verwacht dat ik zo levendig zou zijn op dit uur. ‘Ik hoop dat jullie een beetje uitgerust zijn, want vandaag gaan we het hebben over een literaire stroming die ongetwijfeld een grote rol zal spelen in jullie levens.’
Alle leerlingen keken me aan, een enkeling enthousiast, een paar nogal verbaasd, maar de meesten vrij verveeld.
‘Romantiek!’
Sommigen rechtten hun rug bij het horen van dit woord, anderen zakten echter alleen maar verder weg in hun stoelen. Ik zou me niet van de wijs later brengen. Ik draaide me om, pakte een stift en schreef in grote letters het woord “romantiek” op het bord.
‘Laten we een woordweb maken. Waar denken jullie aan bij het wo- wat?’ vroeg ik, toen ik me had teruggedraaid naar de klas. Zo goed als elke leerling keek me met grote ogen aan.
‘Meneer?’
‘Ja, Bart?’
De jongen leek even te twijfelen. ‘Dat is een permanente stift.’ Enkelen begonnen te giechelen.
‘Ach, met een beetje alcohol is dat zo weg.’
‘Nee, meneer, u begrijpt het niet. Permanente stiften zijn veel beter geworden de laatste tijd. Deze stift is alles-dicht. Waterdicht, alcoholdicht, alles. Permanent.’
Ik wist niet goed wat ik moest zeggen. Daar stond in onverwijderbare koeienletters “romantiek” op het bord. In tegenstelling tot de verwachting van de klas begon ik te lachen. Ze keken me aan alsof ik gek was geworden en misschien was ik dat ook wel. Ineens wist ik hoe ik mijn rare bui moest invullen. Ik draaide me terug naar het bord en schreef in kleine letters in een hoekje mijn naam: Wim Jacobs.
Dat was dus hoe ik de rest van mijn dag besteedde. Ik had geen idee waarom ik het deed, het voelde simpelweg alsof het moest. Het was een innerlijke drang die ik niet tegen kon houden. Pas een maand later zou ik erachter komen wat voor nut het had gehad.
Het was alsof mijn hand uit zichzelf had besloten om de stift op te pakken en overal mee naartoe te nemen, om op zoveel mogelijk objecten in minuscule letters “Wim Jacobs” te schrijven. Mijn naam verscheen op tafels en stoelen in de school, op mokken in de lerarenkamer, op pennen, op de muur, op een raam, op een doosje kauwgum, op een verkeersbord op de weg terug, op tientallen lantaarnpalen, op het stuur van een fiets die tegen een boom geparkeerd stond, op de hekken van de tuinen van mijn buren en uiteindelijk, als afsluiter, op de voordeur van mijn eigen huis. Na zo’n tweehonderd keer mijn naam achter te hebben gelaten was de stift eindelijk leeg en ik tevreden.
Dus, ja. Dat is een dag in mijn leven als ik in een rare bui ben. Het verhaal heeft niet echt een moraal. Dat komt nog. Soort van. Toch hoop ik dat u er net zoveel van heeft genoten als ik toentertijd. Die avond zakte ik weg op de bank met een pizza op schoot en een biertje in mijn hand, voldaan.
Jawel, dacht ik, mijn naam. Daar staat hij. Overal. Het is een feit. Mijn bestaan is een feit. Ik, Wim Jacobs.