“Mijn moeder beloofde dat ik altijd kon bellen als ik haar kwijt was, dat ik haar stem kon horen, wanneer ik wilde.”
Ik herinner me
Ik herinner me hoe ik als kleine jongen in een enorme zwarte laars kroop, waarin een labyrint van trappen en gangen verstopt zat. Het was eigenlijk te heet voor een dag in het pretpark en mijn moeder had erop aangedrongen dat ik genoeg moest drinken, maar ik weet nog dat ik daar een hekel aan had. Ik wilde simpelweg zo snel mogelijk spelen en van drinken moest ik alleen maar plassen.
Vanuit de donkere laars kon ik mijn ouders niet zien, maar het kon niet anders dan dat ze me die laars in hadden zien gaan en dat ze buiten op me stonden te wachten, met een flesje water. Ik herinner me hoe ik onder het zweet naar buiten kroop, opstond en met grote ogen om me heen keek. Mijn ouders waren doorgelopen.
Ik herinner me dat ik dorst begon te krijgen. Ik weet niet of dat kwam doordat ik echt dorst had, of doordat mijn moeder de vrouw met het water was. Achteraf geloof ik dat het die tweede moet zijn geweest, anders had ik mijn tranen wel gedronken.
Ik herinner me dat ik naar een jonge dame liep met een blauw shirt. Met trillende stem vertelde ik wat er was gebeurd. Zij riep wat om en ik herinner me dat ik vijf minuten later weer de warmte van mijn moeders lichaam voelde.
*
Ik herinner me dat ik de avondvierdaagse liep. Ik herinner me hoe tijdens het lopen een klimrek me aanstaarde en hoe ik de verleiding erin te klauteren niet kon weerstaan. De groep, waarvoor mijn moeder verantwoordelijk was, had me niet gezien en liep door. Al snel was ik mijn moeder kwijt en begon ik achter de stroom lopende mensen aan te rennen. Ik vond haar niet meer terug.
Ik herinner me hoe ik naar een grote, brede man met een geel hesje liep. Het nummer van mijn ouders had ik uit mijn hoofd geleerd. Mijn moeder had het geluid van haar telefoon uitstaan en mijn vader had me een halfuur later met de auto opgehaald. Een week later kreeg ik mijn eerste telefoontje. Het was een ouder model, een klaptelefoon. Mijn moeder beloofde dat ik altijd kon bellen als ik haar kwijt was, dat ik haar stem kon horen, wanneer ik wilde.
*
Ik herinner me een reis naar Parijs. Ik was al wat ouder en we waren op de terugweg van een lange vakantie. De Eiffeltoren had in de zon gestraald, de Mona Lisa had mooi gelachen en we waren er nog zo trots op geweest dat we elkaar de hele vakantie niet kwijt waren geraakt.
Ik herinner me een tankstation. Mijn moeder had erop aangedrongen dat ik veel moest drinken; natuurlijk moest ik na een halfuur al plassen. Enkele minuten later liep ik terug naar de stations, maar de auto was weg. Met zweet op mijn voorhoofd liep ik om het gebouw heen, naar de parkeerplek. Ik heb tien minuten gezocht voordat ik moest toegeven dat ze weg waren gereden.
Ik herinner me dat ik met het klaptelefoontje belde, mijn moeders zachte, lichte stem aan de andere kant van de lijn hoorde en een uur later tot mijn opluchting weer in de auto zat.
*
Ik herinner me dat ik uit huis ging. De studie was aan de andere kant van het land en iedere dag heen en weer reizen was geen optie. Het was eng, ik was nu verantwoordelijk voor mezelf, er waren geen ouders meer om me op te halen als ik ergens was gestrand, geen ouders om voor me te zorgen, geen ouders die mijn rekeningen betaalden. Aan de andere kant: er waren geen ouders meer om kwijt te raken.
Ik herinner me de belofte van mijn moeder, dat ik haar altijd kon bellen en haar stem kon horen. Dat was nu niet meer nodig, ik kon alles zelf, dus ik stopte het oude klaptelefoontje, dat ik al die jaren trouw had meegedragen, ergens diep weg in de kast.
*
Ik herinner me een avond stappen in de stad van mijn studie. Het bier werd me te veel en nadat ik had overgegeven in het toilet van de stamkroeg besloot ik aanstalten te maken om terug naar huis te gaan. Niet naar mijn huis in Groningen, want ik was met mijn dronken kop vergeten dat ik daar een huis had.
Ik herinner me dat ik halsoverkop de trein naar Rotterdam haalde. Het was een lange rit, waardoor ik door het wiebelen van de trein bij aankomst alweer was ontnuchterd. Ik stapte uit en strompelde naar het volgende perron, om daar de laatste trein naar mijn dorp te pakken. Net voordat ik in kon stappen gingen de deuren dicht en stoof hij weg in de donkerte van de nacht.
Ik herinner me dat ik mezelf vervloekte. Mijn telefoon zat niet in mijn zak. De weg naar mijn dorp was ongeveer drie uur lopen, maar ik had geen zin om mijn slaap op een bankje in het centrum van Rotterdam te pakken, dus ik begon aan een lange tocht.
Ik herinner me hoe ik drie uur lang haar stem miste, hoe ik wenste dat ik mijn klaptelefoontje bijhad en haar kon bellen. Niet eens zodat ze me op kon halen, want ik was toch al aan het lopen, maar gewoon om nog eens haar stem te horen.
*
Ik herinner me het telefoontje van mijn vader. Ik herinner me hoe zijn stem en mijn wereld haperde. Ik herinner me hoe ik op mijn bank zat in een grijze kamer. Ik herinner me hoe ik opstond en naar de kast liep, hoe ik het telefoontje pakte. Ik herinner me haar naam: mama. Ik herinner me hoe ik belde en hoe een oneindig lange toon aan de andere kant van de lijn antwoordde. Ze had gelogen. Ik herinner me haar stem niet meer.